Dezelfde gave van de Geest blijft de geschiedenis van de Kerk doorflitsen. De Handelingen van de Apostelen vertellen hoe de Geest de opkomende Kerk in beweging zet (Hand 2,4), en rechtstreeks de heidenen aanvat (Hand 10,44). Hij stuurt op zending Philippus (Hand 8,26, 29v), alsook Petrus (Hand 10,20), Paulus en Barnabas (Hand 13,2-4). Hij begeleidt de werking van de apostelen (Hand 16,6v). En op Patmos wordt Johannes door de Geest gegrepen (Op 1,10 ; 4,2). De tijd van de Kerk is de tijd van de Geest. En zo is de gave van de Geest boven de tijd uit, altijd actueel …
Het evangelie werpt vandaag een licht op gave van de Geest, die Jezus in persoon aan zijn apostelen schenkt. Hij had hen beloofd de Geest te sturen om hen te leiden naar de volle waarheid (Jo 16,7-15). Door deze zending ook, zou hij zijn apostelen niet verweesd achterlaten (Jo 14,18v). Nu de apostelen, bevreesd voor de Joodse autoriteiten, verweesd achter gesloten deuren zitten (v.19) komt Jezus zelf om hen de Geest te geven.
Om deze gave van de Geest uit te drukken, maakt Johannes gebruik van hetzelfde woord dat zijn Griekse bijbel gebruikt bij de schepping van de mens : “Jahweh God vormde de mens, met stof genomen uit de aarde, Hij blies in (Grieks : enephusèsen) zijn neusgaten de adem van het leven, en de mens werd een levend wezen” (Gen. 2,7, Griekse Septuaginta-vertaling).
Jezus gaat over tot een nieuwe schepping : “Na deze woorden blies Hij in hen (enephusèsen). ‘Ontvang de heilige Geest’, zei Hij” (Jo 20,22). De Schepper “heeft in de mens de adem ingeblazen die leven geeft”, herhaalt het boek der Wijsheid (15,11) Dat betekent dat de mens maar bestaat, afhankelijk van Gods adem.
Nu gaat het echter om een nieuwe schepping : de verheerlijkte Jezus blaast de Geest in, en doet de mens herboren worden (cf. Jo 3,3-8), door hem te laten delen in Gods gemeenschap. De Zoon “die het leven heeft in zichzelf”, beschikt over dit leven voor de zijnen (cf. Jo 5,21. 26) ; zijn adem is die van het eeuwige leven. Als Jezus zijn doorstoken zijde toont, (Jo 20,27) verwijst hij daarmee naar de stromen van het levend water die eruit gevloeid zijn, symbool van de Geest die aan de gelovigen gegeven wordt (Jo 10,34, cf. Jo 7,39).
In de onmiddellijke context, slaat de gave van de Geest in de eerste plaats op de zending die leerlingen krijgen. De zending en de gave van de Heilige Geest zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het gaat hier niet om een speciale gave aan de apostelen, en nog minder om een wijdingsritus dan wel om het mededelen aan alle gelovigen van het leven van de verheerlijkte Christus, zoals Johannes het bevestigt : “Hieraan weten we dat we in hem blijven en hij in ons : hij heeft ons van zijn Geest gegeven” (1 Jo 4,13, cf. 3,24).
In een trek voegt Jezus daaraan toe : “Aan wie u de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, als wie je ze behoudt, zijn zij behouden.” Dit woord verrast in eerste instantie, omdat de ‘vergeving der zonden’ niet eerder vernoemd is in het vierde evangelie. In Lucas verklaart Jezus dat bekering “tot vergeving van zonden” gepreekt wordt (Lc 24,47). Johannes is meer expliciet, zonder nochtans te bepalen hoe die zondevergeving moet uitgeoefend worden. Het perspectief van Johannes verschilt echter aanzienlijk van dit van Lucas. Lucas verbindt de gave van de Geest aan Jezus’ zetelen aan de rechterhand van God (Hand 2,33). Voor Johannes kan de gave van de Geest op Paasavond alleen verklaard worden in de verlenging van Jezus’ passie, als hij , verrezen, de wonde in zijn zijde aan zijn leerlingen laat zien.
In de laatste adem van Jezus aan het kruis (“hij gaf de Geest”, Jo 19,30), en in het water en het bloed dat uit zijn zijde vloeide na zijn dood (Jo 19,30.34), onderscheidt Johannes een ‘teken’ de menselijkheid van Christus. Zijn bloedig offer, zijn gekruisigd lichaam, zijn voor hem als de bron van heil, waaruit de Kerk geboren wordt om te groeien in de genade van de Geest. Jezus’ verschijning op Paasavond herneemt alleen maar deze werkelijkheid en stelt ze in een nieuw licht.
Over de dood heen is ze de andere zijde van deze zelfde waarheid : de waarheid van “het Uur” van Jezus (Jo 12,23 ; 13,1 ; 17.1)
Br. Mark uit de trappisten abdij van Orval.