Op een dag kwam de tuinman naar de boom toe, maakte een diepe buiging en zei: “Mijn lieve bamboe, ik heb je nodig.”
De dag was gekomen waarvoor de bamboe geschapen was en de bamboe sprak zacht: “Meester, ik ben bereid. Doe met mij wat je wilt.”
“Bamboe,” vervolgde de meester plechtig, “als ik je wil gebruiken, moet ik je vellen.” “Mij vellen? Je hebt me toch altijd voor de mooiste boom van je tuin gehouden? Doe het niet!” “Mijn lieve bamboe, ”antwoordde de meester, “als ik je niet vel, ben je voor niets nuttig.” Het werd stil in de tuin, de wind hield zijn adem in, de bamboe boog zijn kroon en sprak zacht: “Meester, als je mij niet kunt gebruiken zonder mij te vellen, dan ben ik bereid, vel mij!” “Mijn lieve bamboe, ik moet al je takken en bladeren verwijderen.” “O nee, dat niet, neem mijn schoonheid, maar laat me mijn bladeren.” “Als ik ze niet verwijder, kan ik je niet gebruiken.”
De zon verstopte zich, een vlinder vloog weg en de bamboe trilde bij de gedachte wat er met hem zou gebeuren, maar zei in één adem: “Meester, verwijder mijn takken en bladeren.”
“Bamboe, ”vervolgde de tuinman, “je moet nog iets anders doen: ik zal je door midden zagen en je hart er uit snijden. Als ik dat niet doe, heb ik er niets aan.” “Ja ,meester, doe wat nodig is.”
Toen velde de tuinman de bamboe, verwijderde takken en bladeren, zaagde hem doormidden en verwijderde het hart.
Daarna bracht hij hem naar een bron met fris water midden in een verdroogde akker. Voorzichtig legde hij de bamboe op de grond, het ene einde van de bamboe in de bron, terwijl het andere eind tot in het waterkanaal afliep. De bron verheugde zich, het water klaterde door het open lichaam van de bamboe tot in het kanaal en de verdorde velden werden bewaterd. Men plantte rijst en de tijd vergleed. De kiemen groeiden en de oogsttijd kwam.
Zo gebeurde het dat de eens zo majesteitelijke bamboe in zijn bescheiden toestand tot een grote zegen werd. Toen hij nog groot en mooi was, groeide hij voor zichzelf en hij verheugde zich er over, maar na zijn omhakking werd hij tot een kanaal, waar de meester zich van bediende om zijn rijk te bevruchten.
Bron: Zinnige verhalen